Zomerfeuilleton 2
Op zijn reis kwam de kleine prins een vosje tegen, onder een appelboom. ‘Zullen we samen spelen?’, vroeg de kleine prins. ‘Dat kan niet, want ik ben niet tam’, zei de vos. ‘Ik jaag op kippen en de mensen jagen op mij.’ De kleine prins wilde weten hoe dat ging, temmen. ‘Dan schep je een band, waardoor een ander je nodig heeft. Nu heb ik jou niet nodig. Je bent voor mij niets meer dan een kleine jongen.’ De kleine prins vertelde over zijn asteroïde. En over de roos die hij achter had gelaten. ‘Volgens mij heeft mijn roos mij getemd’, zei hij. Hij ging andere rozen bekijken, maar die waren niet zo mooi als de zijne. Toen de dag van afscheid kwam, zei de vos: ‘Ga terug naar je roos. Het is de tijd die je aan je roos besteed hebt, die haar zo kostbaar maakt. Het wezenlijke is onzichtbaar voor de ogen.’ ‘Het wezenlijke is onzichtbaar voor de ogen’, herhaalde de kleine prins. En zijn reis ging verder.